We volgne Jezus in Naïn samen met Walter Vogels, 1990. Inderdaad Jezus zei: Laat de doden hun doden begraven. Wie was hier de bijzonderste figuur.

nain

 

 

De weduwe van Naïn

Walter Vogels 1990

Lucas heeft voor ons een klein ontroerend verhaal bewaardover een gebeuren tee Naïn (Lc. 7: 11-17). Op een dag begaf de rondtrekkende Jezus zich naar die stad, vergezeld van heel wat mensen, zijn leerlingen en een grote groep mensen gingen met Hem mee (v. 11). De centrale figuur van deze groep die Naïn wil binnentreden is Jezus. Bij hem zijn de leerlingen, Jezus' nauwe vrienden en getrouwen. Ook een grote groep mensen is met hem.

Waarom die mensen Jezus volgen, wordt ons niet ver­teld, maar hun band met Jezus is heel zeker veel losser dan die van zijn leerlingen. We zijn allemaal gevoelig voor ons publiek imago, voor wat mensen van ons zeggen, maar elk van ons heeft nog meer nood aan een nauwe verbonden­heid met enkele mensen. Massa's kunnen dat niet geven. Mensen met de grootste populariteit zijn soms de eenzaamsten. De trouw van een massa kan vlug verande­ren. Jezus zal dit later aan den lijve ondervinden. Het Hosanna van de menigte werd enkele dagen later een kruisig hem.

De alleenstaande vrouw

Bij het binnentrekken van de stad ontmoet de groep van Jezus een groep mensen die de stad wil ver­laten: Een dode werd uitgedra­gen, de enige zoon van zijn moe­der, en deze was weduwe. Een groot aantal mensen uit de stad vergezelde haar (v. 12). De cen­trale figuur van deze groep is zon­der twijfel de vrouw. De tekst zegt heel klaar dat de mensen haar vergezelden. Deze vrouw wordt beschreven als weduwe; zij heeft een eerste pijnlijke breuk in haar leven gekend bij het overlij­den van haar man. Ze wordt ook moeder genoemd, een moeder echter die haar enige zoon, die nog jong is (v. 14), ten grave draagt. Zij is een gebroken vrouw, die echtgenoot en kind, de perso­nen met wie ze het diepst verbon­den was, verloren heeft. Zij is nu helemaal alleen. Als weduwe kan ze zelfs geen andere kinderen meer verhopen. Och ja, op die be­grafenis is er weliswaar een massa mensen met haar meege­komen, een groot aantal mensen uit de stad. Ook al hebben die mensen sympathie en voelen ze mee met haar, ze hebben ook hun eigen verplichtingen. Na de begra­fenis zal het leven verder gaan en zal iedereen naar eigen huis terug­keren. Deze vrouw zal een leeg huis vinden.

Deze twee groepen vertonen een zekere gelijkenis. In de binnen­trekkende groep is Jezus de cen­trale figuur met daarnaast mede­werkers en een groep mensen. In de buitentrekkende groep staat de weduwe centraal, met haar is de dode zoon nauw verbonden en ook een groep mensen.

Jezus' woorden én daden

We zijn allen wel eens op onze weg een lijkstoet tegengekomen. Misschien hebben we even stil ge­staan en zijn er herinneringen in ons opgekomen, of misschien zijn we onverschillig voorbijgegaan.

Hoe dan ook, we hebben onze eigen weg verder gezet, terwijl de lijkstoet de weg naar het kerkhof is gegaan. Jezus doet het heel an­ders. Hij staat stil en doet de lijk­stoet stilstaan. De tekst zegt klaar wat Jezus daartoe beweegt: Toen de Heer haar zag, voelde Hij medelijden met haar (v. 13).

We zagen reeds dat de rvouw centrale figuur is uit de groep, tot tweemaal toe onderstreept de tekst ook hier dat zij centraal staat. Jezus ziet haar en is bekommerd om haar. Jezus' aandacht gaat naar de moeder, niet naar de zoon; niet naar de dode, maar wel naar de levende, wiens leven ech­ter nog maar weinig te bieden heeft. Wat is de waarde van een mensenleven dat alleen achter­blijft. Jezus richt zich tot haar en wil haar troosten: Schrei maar niet (v. 13). Hoe dikwijls werden deze woorden niet uitgesproken?

Ze klinken zo hol. Hoe kan een we­duwe die haar enige zoon ten grave draagt, ophouden te we­nen ? Allicht voegt men er allerlei andere beloften of goede intenties aan toe: Ik kom morgen wel eens binnen; waarom komt ge niet bij ons voor een paar dagen? Woor­den, ook troostwoorden, zijn maar echt als er daden aan te pas komen. Ook Jezus laat het niet bij woorden. Hij gaat een daad stellen die heel zeker de vreugde van de vrouw zal herstellen. Een klein ogenblik is. de tekst niet meer rechtstreeks tot de vrouw gericht. Jongeman, Ik zeg je: sta op! (v. 14). Het lijkt wel dwaasheid. Hoe kan een dode opstaan? Toch wordt het onmogelijke waar: De dode kwam overeind zitten (v.

15). Dat hij weer totaal levend is, lijdt geen twijfel, want hij begon te spreken (v. 15). Jezus' woord vervult wat het zegt, het is een mi­rakelwoord. De jongen zelf werd er niet om gevraagd. Was hij blij terug tot leven te komen? Verlangde hij er naar om een nieuw leven te beginnen? We weten er niets van, maar daarover gaat het allemaal niet in het verhaal. Het gaat over de moeder, tot wie het verhaal zich dan ook onmiddellijk opnieuw richt: En Jezus gaf hem aan zijn moeder terug (v. 15). Nu is deze vrouw zeker bekwaam niet meer te schreien, zoals Jezus haar had aangespoord. De begrafenis zal niet doorgaan, de mensen kun­nen allemaal terug naar huis, zoals ze trouwens in elk geval na de begrafenis ook zouden gedaan hebben. De vrouw keert echter niet terug naar een leeg huis. Zij is hersteld in haar band met haar kind.

Leven schenken

Allen werden door ontzag bevan­gen en zij verheerlijkten God zeggende: Een groot profeet is onder ons opgestaan en God heeft Zijn volk bezocht'" (v. 16). De droefenis die over elke begrafenis hangt wordt vervangen door dankbaarheid en ontzag. De lezer heeft zich misschien afgevraagd waarom Jezus eigenlijk naar Naïn kwam. Zeker ging hij er niet heen voor die begrafenis. De tekst zegt klaar dat het een zuiver toeval was dat Jezus de lijkstoet aan de stadspoort gekomen ontmoette: Hij was juist in de nabijheid van poort gekomen, toen..(v 12). Het verhaal zegt ook niet of Jezus zijn plan om Naïn binnen te trekken heeft verder gezet. De tekst zegt echter wel dat Jezus’ komst naar Naïn een bezoek is geweest van God aan zijn volk. Het is een bezoek dat troost brengt aan de eenzamen. Jezus wil dat mensen in vreugde leven en daarvoor is hij bereid zijn eigen plan te veranderen en alles in het werk te stellen, zelfs het onmogelijke, namelijk leven te schenken aan een dode. Ook al is dit een uitzonderlijk mirakel, het is ondergeschikt aan en staat in dienst van wat Jezus het diepste bezielt: Hij voelde medelijden met haar.

Vele lezers van dit verhaal denken eerst en vooral aan de jongeman omdat in hem het sensationele mirakel is voltrokken. De vertaling betitelt het verhaal: de opwekking van de jongeling van Naïn. Toch is niet de jonge man, maar wel de alleenstaande vrouw, de centrale figuur van het verhaal. De weduwe van Naïn, een moeder die haar enige zoon ten grave draagt, is het beeld van de alleenstaande eenzame vrouw. Zulke mensen hebben nood aan menselijk medevoelen en medeleven, niet de doden.