We zochten naar het artikel van Katleen Maenhout, 1988. Het tekent hoe men in die periode een nieuw type Maria Magdalena probeerde te schetsen.

mariamagdalena

 

Maria Magdalena

Katleen Maenhout

Maria van Magdala, een dorpje aan het meer van Galilea, een figuur waarover historisch gezien weinig geweten is. Zij was een zwaarzieke vrouw, bezeten door zeven geesten. Jezus genest haar en dit heeft blijkbaar een ommekeer en bekering in haar leven te teweegegbracht. Ze volgt Jezus' handel en wandel tot in Jeruzalem, tot bij zijn kruis-dood, zijn begrafenis, en... zijn opstanding! Bij elk van de vier evangelisten wordt van haar verteld dat zij de eerste, en enige vrouwelljke, getuige is geweest van Jezus' verrijzenls. op de eerste dag van de week (op zondag dus) gaat Maria Magdalena naar het graf terwijl het nog donker was. Het motief van haar vroege ochtendwandeling wordt niet rechtstreeks vermeld, maar het is opvallend dat, eveneens in het Johannesevangelie, in de proloog te lezen staat: in Hem (God) was leven, en dat leven was het Licht der mensen. En het licht schijnt In de duisternis, maar de duisternis nam het niet aan (1: 5). Nacht en duisternis, daarin bevindt ook Maria Magdalena zich na Jezus' dood, in haar verdriet klamt ze zich vast aan de plaats waar ze haar Heer hebben neergelegd; ze dwaalt rond in de duisternis van de dood en het zal nog een tijd duren vooraleer ze het Licht van zijn verrijzenis zal kunnen aannemen.

Maria Magdalena de lange tocht naar het Licht

Drie tekenen is weggerold (v. 1). Dit symbolisch teken dat Jezus niet bij de doden te vinden is maar levend is, wordt door Maria niet doorzien.

Ze denkt onmiddellijk aan grafschennis en vlucht ijlings naar Petrus en de geliefde leerling die het gebeurde gaan onderzoeken (3: 10): een tussengevoegd verhaal.

In vers 11 wordt het verhaal opnieuw aangeboden en wordt een tweede levensteken aangeboden: twee in het wit geklede engelen zitten aan het hoofd- en voeteinde van het graf; ze vragen aan de vrouw waarom ze huilt. Maria Magdalena is blijkbaar niet onder de indruk van deze goddelijke verschijning; haar geest blijft beneveld: Ze hebben mijn Heer weggenomen en ik weet niet waar ze Hem hebben neergelegd. Ze herkent duidelijk Gods aanwezigheid in het graf niet.

Als derde teken staat Jezus zelf voor haar maar ook nu zijn haar ogen weerhouden (Lc. 24: 16).

Ze denkt dat de tuinman voor haar staat en doet opnieuw haar verhaal over de grafschennis tot uiteindelijk Jezus haar bij name aanspreekt: Maria! In het noemen van haar naam herkent ze haar Meester zoals de schapen luisteren naar zijn stem; Hij roept ze bij hun naam en leidt ze naar buiten. (Joh. 10,3). De hartelijke ontmoe­ting met Jezus lijkt echter al vlug gekoeld door de terechtwijzing houd Mij niet vast, alsof Jezus Maria's genegenheid lijkt af te wij­zen. Dit kan nauwelijks de bedoe­ling geweest zijn. Het zich vast­klampen aan Jezus toont eerder aan dat de vrouw nog niet ten volle begrijpt wat het betekent dat Jezus uit de dood is terugge­keerd. De oude vertrouwde betrekkingen kunnen niet heropge­nomen worden omdat Jezus' we­derkomst geen louter lichamelijke terugkeer op aarde is. Wereldlijke omgang met Hem wordt voortaan onmogelijk. De relatie is thans deze deze van de Verrezene die tot de Vader gaat, terwijl zijn volgelingen nog in de wereld zijn. De nieuwe omgang met Jezus wordt dan ook slechts mogelijk als Maria Hem erkent als degene die tot de Vader gaat.

Moeizame groei in geloof

De verschijning op zich is nog geen paasgeloof. Het is, zoals de vele wonderverhalen en ziekenge-nezingen, slechts een teken van een diepere werkelijkheid waarin God zelf aan het werk (aan het woord) is. Daarom krijgt Maria Magdalena niet de opdracht aan de leerlingen te gaan melden dat Jezus is opgestaan uit de dood en aan haar verschenen is, maar wel de verkondigingsopdracht van een veel diepere waarheid: Ik (Jezus) stijg op naar Mijn Vader, en uw Vader, naar Mijn God en uw God.

 

Het ware paasgeloof is niet het voor-waar-aannemen van een tast­bare en zichtbare binnenwereldse demonstratie van dodenopstanding maar het diepe geloof in de aanstoot van Jezus' kruis, nl. dat Jezus' vernederende en schande­lijke dood een doortocht is ge­weest naar een hechte verbonden­heid in liefde met de God van Is­raël die niemand minder dan zijn Vader is. Door dit paasgeloof wordt God tevens de Vader van allen die zich met Jezus, en daar­door ook met God, verbonden weten. De relatie tussen de verre­zen Jezus en de leerlingen is der­halve intiemer geworden en daarom kan Jezus hen thans met broeders aanspreken.

Het verhaal van Johannes eindigt dan ook als volgt: Maria Magdalena gaat aan de apostelen berichten dat zij de Heer gezien had, en wat Hij haar gezegd had. Dit einde wordt als het ware aange­vuld door Marcus' verhaal (16: 9-11): Toen de leerlingen hoorden, dat Hij leefde en door haar gezien was, geloofden ze het niet. Opnieuw zullen er drie tekenen nodig zijn alvorens de leerlingen tot ge­loof komen: de verschijning aan Maria Magdalena, de verschijning aan de Emmaüsgangers, en ten­slotte de verschijning aan de elf zelf. Ook vandaag komt Jezus in duizend tekens naar ons toe. Som­migen blijven Hem echter zoeken bij de doden, in het verleden, zich vastklampend aan het vanzelfsprekende geloof van 50 jaar terug. Anderen hebben het zoe­ken opgegeven, het verleden hele­maal voor dood achter zich gelaten, en leven thans verborgen voor Gods aangezicht, in de waan dat zij geen god, geen toekomst, behoeven. Nochtans dwalen er vandaag, meer dan ooit, velen rond in een zinloos bestaan ten dode.

 

We moeten Jezus zoeken onder de levenden, onze ogen richten naar zijn aanwezigheid, ons door Hem bij name laten roepen, zijn Licht in ons en door ons laten schijnen en zelf levende tekens van zijn aanwezigheid worden.

Het is deze lange tocht die Maria Magdalena 2.000 jaar voor ons heeft afgelegd: van ziekte naar gezondheid, van Galilea naar Je­ruzalem, van de kruisdood naar het lege graf, en tenslotte van rou­wende in de duisternis naar vreug­debode van het Licht.

Verschijning aan Maria Magdalena

(Johannes 20: 11-18)

Maria echter stond buiten bij het graf te huilen. En ter­wijl ze zo huilde, wierp ze een blik in het graf en zag daar twee in het wit geklede engelen zitten, de een aan het hoofdeinde, de ander aan het voeteinde van de plaats waar Jezus had gelegen. Ze spraken haar aan: Waarom huilt u zo? Ze antwoordde: Ze heb­ben mijn Heer weggehaald en ik weet niet waar ze Hem gelegd hebben. NA deze klacht keerde ze zich om en zag Jezus staan, maar ze wist niet dat het Jezus was. Jezus vroeg: „Waarom huilt u zo? Zoekt u iemand ?" In de mening dat het de tuinman was zei ze: „Heer, als u Hem soms hebt weggenomen, zeg me dan waar u Hem gelegd hebt; dan kan ik Hem laten halen.

Jezus zei: Maria! Ze keerde zich nu naar hem toe en zei: Rabboeni! (Dat is het He­breeuws voor: Mijn leraar.) Jezus zei: Houd me niet vast, Ik moet nog opstijgen naar de Vader. Ga liever naar mijn broeders en zeg hun: Ik stijg op naar mijn Vader die ook jullie Vader is, naar mijn God die ook jullie God is. Daarop ging Maria Magdalena met haar bood­schap naar de leerlingen: Ik heb de Heer gezien, zei ze en ze vertelde hun wat Hij tegen haar gezegd had.