E. EYNIKEL geeft een snelle en oppervlakkige samenvatting, 1987, van de gewone huisvrouw in de Bijbelse tijd.

sabbat9 Small

 

 

De gewone huisvrouw in het Eerste Verbond

E. EYNIKEL

Na de doortocht van al de Israëlitische heldinnen in de vorige artikelen, is bij de lezer misschien de gedachte ontstaan dat de joodse vrouw een erg bevoorrechte posi­tie bekleedde ten opzichte van de vrouwen uit de andere gebieden van het Oude Nabije Oosten. Als we de juridische en sociale positie van de gewone huisvrouw in het Oude Testament bekijken, merken we echter dat de vorige artikelen vrouwen beschreven die uitzon­derlijk zelfstandig optraden, on­danks de uitgesproken mannen-maatschappij waarin ze leefden.

De gewone huisvrouw, d.w.z. bijna elke vrouw uit de joodse geschie­denis, was steeds een afhankelijk, zelfs een minderwaardig wezen ten opzichte van de man. De vrouw sprak haar man aan als heer of meester zoals een slaaf zijn eigenaar. In de tien gebo­den wordt de vrouw gerangschikt onder de bezittingen van de man, samen met zijn huis, akker, slaven en vee, hoewel de man zijn vrouw niet kon verkopen zoals zijn an­dere bezittingen. Wel kon hij vrij gemakkelijk van haar scheiden.

In de oudere nomadische periode kon de man zijn vrouw gewoon (zoals Abraham met Hagar heeft gedaan. Later kon ze weggezonden worden als ze betrapt werd op overspel (ze werd dan gestenigd) maar een meerder­heid onder hen vond het al vol­doende onbehoorlijk als een vrouw niet goed kookte of gewoon dat haar man een andere vrouw mooier vond.

In de keuze van een huwelijkspart­ner had de vrouw al evenmin zeggingschap; dat werd volledig be­slist door haar vader na onderhan­delingen (o.a. over de bruidsprijs) met de kandidaat bruidegom. De man was ook volledig vrij om meerdere vrouwen te huwen of zelfs bijvrouwen (slavinnen) te hebben. In principe was het aantal onbeperkt maar in praktijk bezat de man slechts één of twee vrou­wen om financiële redenen. Wie meer vrouwen wou, moest ze kunnen onderhouden.

Ook economisch was de vrouw af­hankelijk van de man. Nooit kon de vrouw in eigen naam een ei­gendom kopen of verkopen, dat diende steeds te gebeuren via haar man of als ze niet gehuwd was via haar vader of haar broer. De vrouw kon ook niet erven van haar man. De gehele erfenis ging naar de zonen (tenzij er geen mannelijke erfgenamen waren). De dochters kregen wel een bruidschat mee , dat was zowat hun enige bezit. De achtergebleven weduwe, vooral als er geen kinderen waren, was gedoemd tot een armoedig bestaan.

De dagtaak van de Joodse vrouw lag bijna uitsluitend in het huishouden. ‘s Morgens vroeg moest ze graan malen, de melk karnen en brood bakken. Daarna water halen; wat dikwijls haar lastigste en langste werk was. Daarbij kwam uiteraard haar werk in de keuken en de zorg voor de kinderen.

Tussendoor diende ze nog te weven en te naaien: kleding, dekens en in de nomadische tijd ook tentzeilen. Ook de zorg voor het vee en het werk op het veld konden tot haar zware dagtaak be­horen. Het is dan ook te begrijpen dat een vrouw hoogst uitzonderlijk een publieke taak op zich kon nemen zoals de heldinnen die in de vorige artikelen zijn voorge­steld.

Toch mogen we geen te pessimis­tisch beeld ophangen. Ondanks haar ondergeschiktheid was de goede huisvrouw zeer geëerd, zeker wanneer ze moeder werd, vooral van een zoon. Haar man hechtte zich dan des te meer aan haar, en haar kinderen waren haar gehoorzaamheid en achting verschuldigd. Als huismoeder kon de Israëlitische vrouw haar grootste geluk vinden. Doch omwille van haar drukke dagtaak in het huis­houden speelde ze in religieuze zaken nauwelijks een rol. Ze mocht geen priesteres worden: wel waren er enkele profetessen.

De studie van het Oude Testa­ment, het onderhouden van de geboden en het opzeggen van bepaalde gebeden was voor de vrouw niet verplicht. Enkel aan de verboden moest de vrouw zich strikt houden. Daardoor ontstond bij de rabbijnen discussie over de vraag: mocht de vrouw deze studie, geboden en het opzeggen van deze gebeden, wel uitvoeren of niet? Sommige rabbijnen hebben het toeglaten, omdat het niet verboden was. Andere hielden zich aan het verbod omdat er geen tijd was vervoor als ze d ekinderne moesten opvoeden..

Trouwens als een vrouw studeert – dachten ze – dan wordt ze opstandig. Door haar kinderen op te voeden in het joodse geloof en haar man en haar zonen aan te sporen tot het be­studeren en onderhouden van de wet draagt de vrouw reeds vol­doende bij tot het verspreiden van het joodse geloof.

Het dagelijkse gebed van de joodse man illustreert overduidelijk de ondergeschiktheid van de vrouw: Geprezen zijt Gij God, omdat Gij mij niet hebt geschapen als een heiden, als een vrouw en als een onwetende. De vrouw daarentegen bidt berustend: Ge­prezen zijt Gij God, omdat Gij mij geschapen hebt naar uw wil.

Dit beeld staat wellicht in een sterk contrast met het beeld van de joodse vrouw dat de lezer zich tot nu toe heeft gevormd. Het is nodig het geheel te relativeren. Tegelijk moet ook het beeld dat hier is op­gehangen, gerelativeerd worden.

Het gaat om een tijdelijk cultuurge-geven dat niet erg verschilde van de culturen uit de rest van het Oude Nabije Oosten.

Het zou nog 2000 jaar christen­dom vragen alvorens de vrouw zich eindelijk kon ontvoogden. Het is dan ook verkeerd de joodse cul­tuur uit het Oude Testament te be­kritiseren vanuit onze moderne op­vattingen.

Eerder moeten we uit deze ge­schiedenis iets leren, kijkend naar de wijze waarop Jezus, die mid­den in deze cultuur stond, veel dis­criminaties heeft doorbroken. Hij ging vrij om met zieken, zondaars, tollenaars en... vrouwen. Hiermee heeft hij de aanvaarding van deze mensen in de (christelijke) maat­schappij mogelijk gemaakt. Aan ons nu om ze (verder) te realise­ren.

 

We haasten ons om toe te voegen dat de vrouw het voorrecht had de sabbat in te zetten met het aansteken van de kaarsen. (Niet vernoemd in dit artikel)

We gebruiken cookies voor login-sessies om je gebruikservaring te verhogen.