Erik Eynikel ziet de Kananeesche vrouw als de vrouw die Jezus bekeerde. 1989
De Kananeese vrouw bekeert Jezus
Erik Eynikel
Mt. 15,21-28; MC. 7,24-30
In veel opzichten merkwaardig is het verhaal van Jezus' ontmoeting met de Kananeese (Mt.) of de Syrofenlclsche (Mc.) vrouw. Merkwaardig In de eerste plaats omdat Jezus hier te doen heeft met een heidense die, in tegenstelling tot de Joden, ja zelfs tot zijn eigen leerlingen, blijkbaar beter weet wie Jezus is; In de tweede plaats omdat Jezus aanvankelijk weigert deze vrouw te heipen!
De vrouw Is een Helleense (Grlekssprekende) heidense van Syrofenlclsche afkomst en woont in de streek van Tyrus en Sidon, dus ten noorden van Palestina (In het huidige Libanon). Mattheüs noemt haar een Kananeese, een meer archaïsche term die hij verklest om, In de lijn van het oudtestamentische onderscheid tussen Israëlieten en Kanaänleten, de tegenstelling jood-helden nog sterker te accentueren. Deze vrouw verpersooniijkt hierdoor als het ware het heldendom tegenover het jodendom, waartoe ook Jezus zelf en zijn leerlingen behoorden.
We volgen thans de versie van Marcus, aangezien Mattheüs van hem afhankelijk is. De vrouw komt Jezus opzoeken, alhoewel deze zijn aanwezigheid aldoor tracht verborgen te houden en onmiddellijk na zijn aankomst een huls binnenging en niet wilde dat iemand het te weten kwam.
he onderscheid tussen Israëlieten en Ka-
Joden-heidenen
Dit zich-verborgen-houden is een typisch gegeven van Marcus: Jezus' messiasschap moet geheim blijven tot aan zijn kruisdood en verrijzenis, omdat Hij slechts daardoor ten volle Messias wordt en aldus kan gekend worden. Nochtans wordt dit „geheim" in het Mc-evangelie voortdurend doorbroken; steeds weer zijn er mensen die hem wél herkennen als de Messias. Het zijn echter niet de eigen leerlingen of het gewone volk, maar de onreine geesten, de heiden, of één of andere zieke die door Jezus wordt genezen. Maar ook dan wordt hen onmiddellijk het zwijgen opgelegd: hij verbood hen uitdrukkelijk het aan iemand te zeggen.
Het tweede bijzondere in dit verhaal is dat Jezus bars de vraag van de vrouw om hulp afwijst: Laat eerst de kinderen (= de joden) verzadigd worden, want het is niet goed het brood dat voor de kinderen (= de joden) bestemd is aan de honden (= de heidenen) te geven. Jezus' reactie verbaast nog meer in het licht van de onmiddellijk voorafgaande pericope waar Hij een lans breekt voor innerlijke reinheid, reinheid van het hart: Niets kan de mens bezoedelen wat van buiten af in hem komt. Maar wat uit de mens komt, dat bezoedelt de mens (Mc. 7: 15). Dit lijkt in tegenstelling met ons verhaal waar Jezus zelf het heil van de heidenen afwijst op basis van een uiterlijk kenmerk, ze zijn nl. geen lid van de gemeenschap der joden, en bijgevolg onrein (vandaar de vergelijking van de heidenen met de honden, die volgens de joodse wetten onreine dieren zijn). Nochtans wijst Jezus de opening naar de heidenen niet volledig af: eerst moeten de joden verzadigd worden met heil; tussen de regels kunnen we er bij lezen en daarna is er misschien nog wat over voor de heidenen.
De vrouw antwoordt Jezus heel kordaat Toch wel Heer en zet de beeldspraak van Jezus verder De honden (= de heidenen) onder tafel eten immers van de kruimels van de kinderen (= de joden) en worden samen met hen verzadigd. Het is volgens haar heel goed mogelijk tegelijk het heil aan joden en heidenen te bezorgen. Deze woorden van de Syrofenicische getuigen van een groot geloof in God en in Jezus' zending. In de versie van Mt. (15; 28) zegt Jezus dat ook onomwonden: Vrouw, ge hebt een groot geloof. Bij Mc. (7: 29) wordt hetzelfde bedoeld: Omdat ge dit zegt (= deze woorden van geloof), ga heen, de duivel heeft uw dochter verlaten. Daarmee is de weg naar de heidenmissionering definitief geopend.
Jezus' bekering
Volgens sommige bijbelgeleerden is dit verhaal na Jezus' dood en verrijzenis ontstaan: Jezus zelf zou zich uitsluitend tot de joden gericht hebben, het probleem van de heidenmissionering zou zich in zijn leven niet hebben voorgedaan ; het is pas na zijn dood, als zijn volgelingen zijn werk wilden verderzetten, dat zich het probleem wél stelde. De groep gelovigen die ook de heidenen in Christus' boodschap wilden laten delen, kreeg de overhand en legitimeerde hun overtuigingen aan de hand van een verhaal over een heidense vrouw die Jezus' hulp inriep.
Nochtans kan het verhaal misschien beter toch als echt gebeurd beschouwd worden want de woordenwisseling tussen Jezus en de vrouw bevat teveel psychologisch doorzichtig en spitsvondig woordenspel om puur verzinsel te zijn.Dit betekent dan ook dat een vrouw, een heidense nog wel, Jezus op zijn plaats zet en Hem leert dat het heil voor iedereen bestemd is. Vroeger werkte men dit euvel weg met aate geven dat Jezus wel wist dat het heil universeel was maar dat Hij slechts deed alsof, om het geloof van de vrouw op de proef te stellen. Zo’n houding is moeilijk houdbaar als we Jezus' menszijn au serieux nemen. We mogen aannemen dat Jezus door een rvouw bekeerd weet, rd , men dat Jezus dooi bekeerd werd van Zijn kortzichtigheid. Dat Jezus zich door een vrouw bekeerd weet, blijkt dan uit zijn reactie op het rake woord var Omdat ge dit zegt, ga heen, de duivel heeft uw dochter verlaten of nog sterker bij Mt. Vrouw, ge hebt een groot geloof. UW verlangen wordt ingewilligd'