i sargon 400x400

Assyrisch = Sarrukin d.i. misschien. de koning is sterk, vorst over Assyrië. Hij regeerde volgens de eponymenlijsten van 722-705 v. Chr. Hij was de opvolger van Salmanassar, de voorganger en vader van Sanherib.

Hij is vernoemd Jes. 20: 1: in het jaar toen Tartan naar Asdod kwam, als Sargon, de koning van Assyrië hem gezonden had, en oorlog voerde tegen Asdod en het innam, toen sprak…

De tekst staat in een Profetisch stuk, daty de luisteraars moet overtuigen dat ze hun hoop niet mogen stellen in het Egyptisch-Ethiopische rijk. Die op dit rijk hun verwachting gebouwd hadden zullen schromelijk bedrogen zijn.

De geschiedeenis  heeft er lang niet zoveel over kunnen aanwijzen. De oude literatuur zweeg over hem. Nu de monumenten ook hierover een helder licht doen opgaan. Wij hebben de jaarboeken van de koning tot het 15de jaar zijner 17 jarige regering en bovendien een aantal monumentale getuigenissen van zijn macht en kunstzin: overblijfsels van muren, in reliëfplaten, stierebeelden, gereedschappen enz., behorende tot het paleis, door den koning ongeveer 5 uren ten N.O. van Mosul-Ninive gebouwd, waaraan een door een muur ingesloten stad grensde. Het ligt er in den vorm van een rechthoek, die hij naar zichzelf Dur-Sarrukin Sargonsburcht noemde.

Deze naam bleef ook na de verwoesting der stad bestaan. Nog in de Middeleeuwen droeg de stad, die thans Khorsƒbƒd heet, de naam Sargon, naar haar stichter Ssar`–n.

De reliëfs, met levensgrote beelden en voor een deel van buitengewone grootte, soms zeer zuiver afgewerkt, stralen verhevenheid uit. Een menigte voorwerpen zijn gevonden onder de ruïnen van Khorsƒbƒd, onder die van het N.W. paleis te Nimrud, dat Sargon bewoonde, voordat hij zich te Khorsabad vestigde. Belangrijk zijn o.a. zeven beschreven platen, vervaardigd van goud, antimonium, koper, lood, albast en marmer, bevestigd in een stenen kist in het fundament, waarvan er vier te Parijs aanwezig zijn, alsmede een glazen flesje, 3 duim hoog, in het Britse Museum bewaard, met het opschrift Hekal Sarrukin, paleis van Sargon.

 

Ofschoon Sargon van koninklijken bloede was, moest hij zich met geweld van den troon meester maken.

Niet één jaar ging voorbij, waarin de koning niet één of meer veldtochten ondernam naar het Oosten, Zuidelijk tot de grenzen van Elam, Noordelijk tot het Urartu-gebied (de vlakte van Araxes), Westelijk naar Klein-Azië tot den Halys, waar Sargon de streek Kammanu d.i. Chammanene, in het meest N.W. gedeelte van Cappadocië onderwierp. Zijn doel was de bevestiging van de Assyrische heerschappij in Mesopotamië en in de streek tussen Mesopotamië en de Middellandse Zee om de Sumeriërs te verslaan.

Terstond nadat hij de regering aanvaard had, moest hij de wapenen opnemen tegen Merodach-Baladan, koning van Babel, en zijn bondgenoot, Humbanigas van Elam. Hij overwon beiden, maar liet Merodach-Baladan in het bezit van den troon en vergenoegde zich met een geschenk, als blijk van hulde. Merodach-Baladan weigerde dit, waardoor in 710 een strijd op leven en dood ontstond tussen den koning en Merodach en zijn bondgenoot Humbanigas van Elam. Sargon zegepraalde, zette in Merodachs paleis te Babel zich de kroon van Babylonië op het hoofd en zo waas hij ook koning over dat land vanaf 709 d.i. het 13de van zijn koningschap over Assur. Intussen bleef de strijd met Merodach-Baladan voortduren.

In hetzelfde jaar zocht Sargon de koning van de Chaldeërs in hun vestiging Dur-Jakin op. Hij kwam, zag, verwoestte en overwon, terwijl de koning vluchtte.

Te Babel ontving Sargon in dat jaar de schatting van de zeven koningen van het land Jah, een district van het eiland Jatnan d.i. Cyprus. Sargon bleef tot aan zijn dood koning van Babel.

Ook osargon ii inscriptionnderwierp hij de Chatti-rijken Karchemis, Gamgum en Kummuch-Com-magene, het 1ste in zijn 5de (717), het 2de in zijn 11de (711), het 3de in zijn 14de (708) regeringsjaar en palmde deze landen in bij het Assyrisch rijk. Ook Aamath werd ingelijfd in het 2de jaar van zijn regering. Ze moesten boeten, want ze hadden de steden Arpad, Simyra (= Zemƒr), Damascus en Samaria (Samarina) tot opstand aangezet. Hamaths koning Jlubi'd (Jahubi'd) werd gedood; een andere koning werd niet aangesteld.

 

 

Sargon trachtte vooral Phoenicië-Palaestina te onderwerpen, het Assyrische mat Acharri of het Westland. Door dit te veroveren werd hij ook meester van Egypte, de mededinger van Assyrië's suprematie.

Het eerste wapenfeit in het beginvan zijn regering (rŒs sarruti) was de inname van het reeds door Salmanassar belegerde Samaria geweest (722 v. Chr.) en de ballingschap van 27,280 inwoners (2 Kon. 17: 5 v. 18: 9 v) en over de plaatsen, waar de ballingen zich vestigden: Gozan. Habor. Halah. Hara. Medië.

Sargon noemt zich herhaaldelijk de man die Samaria ten onder bracht, het gehele land Bit-OmrŒ, ook wel de bestrijder van het land Bit-OmrŒ, het uitgebreide.

Verder is meerdere keren erop gewezen dat hij bewoners van het Oosten naar het gebied van Bit-OmrŒ en Samaria overgebracht had. Dit is in verband met 2 Kon. 17: 24 een bevestiging van de deportatie Hamath. Historici vragen zich af waarom Sargon zich in de oudste inscripties, de tafel van Nimrud, maar ook op deze alleen, veroveraar van het land Juda (mat Jahudu), dat ver afgelegen is noemt en hier geen gewag maakt van de verovering van Samaria en van het land van OmrŒ. Is dit een vergissing, een fout van de schrijver van de tafel, of had het een bijzondere reden?

In 2 Kon. 17:5 – 18: 9 17.24 is het verhaal wel juist, dan kan zij alleen betrekking hebben op de tijd, toen de Assyriër tegen Chanunu (Hanno) van Gaza en Sab'i`, sultan van Egypte optrok. Sargon overwon de laatste in het 2de jaar van zijn regering (720) bij Raphia, op de weg naar Pelusium, terwijl hij Hanno van Gaza gevangen nam en zijn bezittingen naar Assur overbracht. Bij die gelegenheid moest ook Juda, reeds onder Achaz door Tiglath-Pileser II van Assyrië afhankelijk geworden, Assyrië's oppermacht erkennen.

 

Tussen de slag bij Raphia en het beleg van Asdod (volgens de jaarboeken 720-711) kwam Sargon niet in Phoenicië-Palestina. Het is de tijd, het 7de jaar (715) dat Farao van Egypte, de koningin Samsii van Aribi en koning It'amru van Saba de Grootkoning uit eigen beweging geschenken gaven om hem te huldigden. Toen Sargon niet in Phoenicië-Palestina kwam, trachtte koning Azun van Asdod zich met de naburige koningen, vooral met Egypte of liever met Ethiopië (Milukki) te verbinden en plannente maken om afvallig te zijn. Hij weigerde schatting, waarop Sargon in plaats van Azuri zijn broer Achimit op de troon van Asdod zette. De Chatteërs d.z. de inwoners van Asdod erkenden hem niet en maakten Jaman, die geen aanspraak had op den troon, koning. Nu rukte Sargon d.w.z. (zie Jes. 20: 1) de Tartan, zijn opperbevelhebber, tegen Asdod op (711) en nam het met twee andere plaatsen, Chimtu en (?) Asdudim, in. De inwoners van Asdod werden gevankelijk weggevoerd en door kolonisten uit het Oosten vervangen. Asdod zelf werd bij Assyrië ingelijfd en onder een Assyrische stadhouder geplaatst. Jaman was reeds vroeger naar Egypte tot de koning van Milukki gevlucht, die hem echter aan de Assyriërs uitleverde. Jesaja beschrijft deze uitlevering van den koning in Jes. 20: 5: Zij zijn verschrikt, want zij zien zich bedrogen door de Moren, op welke zij zagen, en door de Egyptenaren, in wie zij roemden.

Jes. 20:.1 – Openb. 20: 5 Volgens het spijkerschrift stierf Sargon een gewelddadige dood in 705, na de voltooiing en inwijding van het prachtige Dur-Sarrukin, dat hij op de 6de Ijjar van 706 naar hem genoemd had. Op de 12de van de maand Ab volgde zijn zoon Sanherib hem op.

 

 

Het spijkerschrift hiernaast verteld o.a over een deel van de deportaties: baalingsschap zoals we dat doorgaans noemen.

We gebruiken cookies voor login-sessies om je gebruikservaring te verhogen.