Peter Schmidt traceert Izebel zowel in de Apocalyps als in het Eerste Verbond.
Izebel
Peter Schmidt
De Izebel uit het boek Openbaringen neemt in een lijst van vrouwen toch wel ee, speciale plaats in. Wie was ze? Dat kunnen we onmogelijk nog weten. De geleerden hebben er zelfs over gediscussieerd of er wel een echte vrouw mee bedoeld zou zijn, en niet eerder een beweging of sekte. Hoogstwaarschijnlijk doelt de auteur van het Boek der Openbaring op een in de christengemeente levende vrouw. Maar we hoeven er niet aan te twijfelen dat de naam Izebel symbolisch bedoeld is.
Om dit te begrijpen moeten we even opklimmen in de geschiedenis van Israël, en wel naar de tijd van de koningen. De bijbel verhaalt ons de geschiedenis van Achab, koning van Samaria (874-853 v. Chr.). Hoewel Achab een bekwaam politicus moet geweest zijn, kan de bijbel er niet veel goeds over vertellen. De bijbelse auteurs schrijven immers om zo te zeggen vanuit een exclusief religieus standpunt. Onder de regering nu van koning Achab vierde de afgodendienst, meer bepaald de Baalcultus, hoogtij. Achab liet zelfs een officiële tempel ter ere van Baal bouwen in zijn hoofdstad Samaria. De hoofdschuldige voor dat alles was echter niet Achab zelf, maar zijn vrouw Izebel. Izebel was een heidense prinses, de dochter van koning Etbaal van Ty-rus en Sidon. Dat waren machtige en rijke steden aan de kust van Fenicië (de kust van het huidige Libanon), en Etbaal was dus een buurman waarmee de koning van Israël rekening diende te houden. Het huwelijk met Etbaals dochter was dus terzelfder tijd een soort politieke en economische alliantie.
Izebel bracht echter de heidense stadsgod van Tyrus, Baal, naar Samaria mee, en een massa priesters en profeten moesten instaan voor de eredienst van de god. De grote tegenstrever van Achab en Izebel was de profeet Elia, die eenzaam streed voor de rechten van Jahwe. Over Achab en Izebel, over de verspreiding van de Baalcultus en de strijd van Elia kan men lezen in het 1ste Boek der Koningen, hoofdstuk 16: 29 tot 22: 40. Uit hoofdstuk 21: het tragische verhaal van Nabot en zijn wijngaard, blijkt dat koningin Izebel het niet alleen niet nauw nam met de gerechtigheid, maar dat zij bovendien in het koninklijk huishouden de broek droeg. De bijbelse auteurs maken haar dan ook verantwoordelijk voor de afvalligheid van Achab (1 Kon. 21: 25). Zo is Izebel verder blijven leven in de herinnering van Israël: als een feeks, maar boven-als als een heidense verleidster, die het volk tot ontucht verleidde, d.i. tot afvalligheid van de ware God en dienst aan de afgoden.
De auteur van Apokalyps, Johannes, begint zijn geschrift, na een inleidend visioen, met zeven brieven, die gericht zijn aan zeven kerkgemeenschappen in Klein-Azië. In deze pastorale brieven spoort hij de christenen aan tot standvastigheid en volharding te midden van de moeilijkheden waarmee ze te kampen hebben. Hij looft de Kerken om hun kwaliteiten, maar stuurt ze tevens vermaningen toe in verband met problemen en fouten die hij merkt. Zo doet hij ook in de vierde brief, de brief aan de Kerk vanTyatira. Hij looft de christenen om hun liefde, trouw, dienstbetoon en standvastigheid, en om hun vooruitgang in de beleving van het geloof.
Er is echter een moeilijkheid. Blijkbaar is er in Tyatira een vrouw aan het werk, die zich als profetes gedraagt, maar die mensen meesleept in een leer en praktijken die niet meer christelijk kunnen genoemd worden. (Doorgaans menen de exegeten dat het hier gaat om een toendertijd in bepaalde Kerken sterk opkomende sekte, de zogeheten sekte der Nicolaïeten' - zie Apok. 2: 15 -, die onder de dekmantel van het zoeken naar diepere kennis der mysteriën een aantal afwijkende stellingen leerde, die ook de deelname aan de heidense offermalen en bepaalde vormen van seksuele immoraliteit toeliet. De aanhangers van de sekte hielden voor dat men moest afdalen in de diepten van Satan - zie vers 24 -, d.w.z. dat men aan de vele vormen van kwaad mocht deelnemen, omdat men er, dank zij de diepere kennis, toch immuun voor was). Johannes ziet echter in de plaatselijke profetes van de sekte niets anders dan een gevaarlijke verleidster, en noemt haar daarom, naar haar beruchte voorgangster, Izebel. Tegen haar en haar minnaars vaart hij uit op typisch profetische wijze, en dreigt haar en haar aanhangers met de straf Gods (zie w. 22-23). De christenen van Tyatira vermaant hij zich niet in te laten met Izebel en haar praktijken.
Wat kunnen wij, christenen van vandaag, nu nog aanvangen met zulk een tekst? Het boek Apokalyps werd geschreven in voor de gelovigen alarmerende omstandigheden. Het baadt - gezien zijn stijl - in een atmosfeer van de laatste dagen, en men hoeft er dan ook niet veel nuances te verwachten, maar eerder een zwart-wit schildering van de situatie. Het zou daarom geen goede zaak zijn om de teksten van Apokalyps zonder meer op de huidige situatie toe te passen - zoals soms wel gebeurt! -, en de slechte profetes van Tyatira af te schilderen als een beeld van de rampzalige leerstellingen of immorele praktijken van vandaag. Misschien kunnen we uit de Izebel van Tyatira toch een aantal zaken leren. Evenmin als de kerkgemeenschappen uit de eerste eeuw zijn de gemeenten van nu onkwetsbaar of immuun voor alle gevaren. Het is ongetwijfeld verkeerd om paniekerig of apokalyptisch te reageren op de kerksituatie van vandaag, maar een overdreven zelfvertrouwen of gebrek aan waakzaamheid kan ook schaden.
Christelijke verkondiging of moraal is niet gelijk wat, en christenen moeten waakzaam zijn. Dit heeft niets te maken met angst of krampachtigheid, niets met star dogmatisme of gescleroseerde moraal, maar alles met een waarachtige, levende zorg voor de echtheid en authenticiteit van het evangelie. Izebel blijft in alle perioden van de geschiedenis een mogelijkheid, en daarom is de waakzaamheid van het evangelie geboden. De echte waakzaamheid bestaat er echter in dat men Christus' boodschap levendig en actueel houdt, zodat de mensen het ware gelaat van de Heer kunnen blijven ontdekken, niet als een museumstuk, maar als de levende voorganger en metgezel in onze tijd, met de vragen en problemen die nu, vandaag, ons bestaan tekenen. Izebel kunnen we nog steeds op onze weg ontmoeten, maar het evangelie is sterk en fris genoeg om in alle tijden nieuw voedsel te schenken aan de Kerk.