Wanneer we Eva als Bijbelse vrouw willen beschrijven dan stoten we voortdurend op het beeld van de erfzonde. Dit is zeker wat te kort door de bocht. Een kleine  aanzet lazen we reeds bij Jos Lamote, 1986.

erfzondeeva

 

Mens: man en vrouw

Jos Lamote

Spiegeltje, spiegeltje aan de wand

 

Als je het oeroude verhaal van Genesis 1,2 en 3 herleest, haal je misschien de schouders op met de gedachte: Dat kan toch zo niet gebeurd zijn. Je hebt wel­licht gelijk. Maar het belang­rijkste is dat dit verhaal nu nog elke dag gebeurt. De schrijver vertrekt van een levende werke­lijkheid : de seksualiteit zoals ieder mens van vlees en bloed die ervaart. En de werkelijkheid toen, was zoals ze nu is.

Misschien was ze zelfs nog veel slechter. Want in de bijbel lezen we van gelukkige en ongeluk­kige huwelijken, van seksuele misstappen en perversiteiten. We treffen er de poëzie aan van de verliefde maar ook de klach­ten van de verbitterde. En als we zelden een vrouw horen klagen, dan is dat alleen omdat vrouwen in die tijd niet schrijven konden. Want in Israël had vooral de vrouw reden tot klagen. Haar positie was beslist minderwaar­dig. Heel wat huwelijken voerden niet tot diepe, hechte gemeenschap.

Tegenover deze achtergrond moet het bijbelverhaal gezien worden als een schrijnende aan­klacht en als een diepe bood­schap. God had het met de mens anders voor: Toen plaatste Jahwe God de mens in de tuin van Eden" (Gen.2: 15). Dat was zijn oorspronkelijke bedoeling! Deze tuin betekent niets anders dan: bescherming, veiligheid, harmonie met God, de mens en de natuur, de baar­moeder van het mensdom. Die natuurlijke harmonie wordt verb­roken door een zelfstandige en vrije beslissing van de mens. Zoals een mens bij de geboorte, uit de baarmoeder gestoten wordt en, geconfronteerd met de wet van de jungle, zijn zelfstan­digheid moet zoeken zo gebeurt het ook met Adam en Eva.

Maar deze twee figuren zijn geen verre voorouders uit een prehis­torische tijd. Het is elckerlyc, elk van ons, zowel man als vrouw. Aan hen en aan ons wordt er maar één vraag gesteld: Waar zijt ge? (Gen.3: 9). Deze vraag is een beroep op het geweten en betekent zoveel als: Waar staat ge nu ? Waar zijt ge nu beland? Wij zijn gemaakt om geplaatst te worden in de tuin van Eden, een situatie van veiligheid en eenheid, beeld van God. Bekijk je zelf eens in die spiegel. Wat hebben wij ervan gemaakt? Jij als man, jij als vrouw, gehuwd of ongehuwd: waar staat ge nu met deze opgave? Laat Hij het u 's mor­gens vragen, of op de middag van uw leven, of 's avonds.

Eva, de manin

En God schiep de mens als zijn beeld. Als beeld van God schiep Hij hem. Mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen (Gen.1: 27). Dat de mens geschapen is naar Gods beeld kan inderdaad ver­wijzen naar zijn denkvermogen, naar zijn bekwaamheid tot liefde of naar zijn oneindig verlangen. Maar er is meer. Want zoals God uniek is is de mens ook. Er zijn zoveel miljoen mensen op aarde. Maar jij bent een uniek exemplaar met eeuwigheids­waarde, leder mens is geschre­ven in de palm van Zijn hand en gaat dus niet verloren. Hoewel de mens stof van de aarde is, heeft God er zijn Geest in gekust. Zo werd de mens een levend wezen.

Hoewel de mens uniek is, is hij toch niet één. Hij is samen­gesteld uit een mannelijke en een vrouwelijke kant. Ze zijn gelijk in waarde, want ze zijn aan elkaar en met elkaar geschapen. Er staat niet: God schiep een mens, of: de man, de vrouw. Maar er staat: God schiep de mens, mannelijk en vrouwelijk. Dat samen noemt de schrijver: naar het beeld van God schiep Hij hem. Als één van de twee de bovenhand krijgt, heeft men met een afgodsbeeld te maken. De ondergeschiktheid van de een of de ander koMatt. niet uit de bijbel maar uit een beslissing van de mens!

En God zegde: het is niet goed voor de mens dat hij alleen is (Gen. 2: 18). De mens was nog alleen, niet omdat het koppel nog niet bestond, want de mens was als koppel geschapen, maar wel omdat het mannelijke en het vrouwelijke elkaar nog niet ken­den, of met elkaar konden dialogeren. Men zou het zo kunnen voorstellen als waren ze met hun rug tegen elkaar aange­groeid als een Siamese twee­ling. En zoals God alles schiep door het van elkaar te scheiden, licht van de duisternis, de wateren van boven en deze van beneden, het droge van het natte, zo doet Hij het met de mens. Hij scheidt het manne­lijke van het vrouwelijke en keert ze naar elkaar toe. Zo kunnen ze met elkaar dialogeren om een harmonische eenheid te maken zoals de dag en de nacht, het droge en het natte, de hemel en de aarde, God en mens.

In geen enkele taal wordt het zo mooi gezegd als in de taal van de bijbel: isj en isjah, man en mannin, beiden van dezelfde stam en toch verschillend. De man is het mannelijke van de mannin en de mannin het vrou­welijke van de man. In ieder steekt een stuk van het beeld van God. Wanneer man en vrouw als mens leven en tot op hun grens naar elkaar toe gaan, herstellen zij door de liefde de eenheid en vinden God. Voor de mens, als representant van God op aarde, is dat een hele opgave.

Eva, op zoek naar het onbegrensde

Met Genesis 3 krijgen we een plotse breuk in de harmonie tussen de mens en God, de man en de vrouw, de mens en de natuur. Er komt een derde binnen, de slang, de spelbreker, de dwarsligger. Deze komt uit het veld. Ze heeft haar wortels niet in de tuin van Eden. Ze komt uit de wereld van de jungle, uit de competitie en de afgubst.

Tegenover deze achtergrond moet het bijbelverhaal gezien worden als een schrijnende aan­klacht en als een diepe bood­schap. God had het met de mens anders voor: Toen plaatste Jahwe God de mens in de tuin van Eden" (Gen.2: 15). Dat was zijn oorspronkelijke bedoeling! Deze tuin betekent niets anders dan: bescherming, veiligheid, harmonie met God, de mens en de natuur, de baar­moeder van het mensdom. Die natuurlijke harmonie wordt verb­roken door een zelfstandige en vrije beslissing van de mens. Zoals een mens bij de geboorte, uit de baarmoeder gestoten wordt en, geconfronteerd met de wet van de jungle, zijn zelfstan­digheid moet zoeken zo gebeurt het ook met Adam en Eva.

Maar deze twee figuren zijn geen verre voorouders uit een prehis­torische tijd. Het is elckerlyc, elk van ons, zowel man als vrouw. Aan hen en aan ons

wereld van de conflicten. Ze komt zeggen dat het leven niet zo eenvoudig is. Gelukkig-zijn in het aards paradijs is gemakke­lijk ! In het leven van elke dag is het wel wat moeilijker. Want daar moet je kiezen, verant­woordelijkheid dragen en beslis­singen nemen.

In de mens steekt inderdaad een diep verlangen dat oneindig is. Hij wil geen beetje liefde, geen beetje vrijheid, geluk of waar­heid. Hij staat open op het oneindige omdat God er zijn Geest heeft ingekust. Maar we zijn niet God! De realiteit van elke dag toont onze beperkingen en grenzen. De dood is daar de volledige uitspraak van. Eigen­lijk is de mens gemaakt om in de tuin van Eden te leven, maar met grenzen. Maar in elke mens steekt ook het verlangen naar eigen autonomie. De drang om zelf zijn wetten te maken, zelf zijn toekomst te bepalen.

Is Eva, de vrouw dan verant­woordelijk voor alle kwaad in de wereld? Hier moeten we voor­zichtig zijn want in de geschie­denis heeft de man al veel laken naar zich toegetrokken en ver­ontschuldigingen gezocht voor zijn eigen historisch gegroeide positie. In heel het O.T. en vooral in het N.T. wordt de vrouw hoog geprezen. Denk maar aan Sarah, Rebbeca, Ra­chel, Judit, Ester en de zevende in de rij: Maria. Zij zien klaar, als de anderen het niet meer zien zitten zoals bij de dood van Jezus. Zij keren hopeloze situa­ties weer ten goede.

Toen de slang bij de mens kwam was Eva blijkbaar alleen. God had man en vrouw geschapen om samen te zijn, om te vereni­gen. Maar op het cruciale ogen­blik was hij weg. Het niet samen zijn is reeds oorzaak van veel kwaad. Sommige oude joodse bijbelgeleerden zeggen dat de man bezig was met zijn werk en er zo in opging dat hij zijn vrouw vergat. Hij deed zijn job. Maar de vrouw had niet genoeg aan metro-boulot-dodo. Eva ver­wachtte nog iets meer. In deze zin is Eva de belichaming van elke toekomstverwachting, het verlangen naar meer, het open­staan op het leven, leven in verwachting.

Maar als de mens het alleen in eigen handen neem ziet hij in dat hij naakt is. En God sprak: het is niet goed dat de mens alleen blijft (Gen 2: 18)mag niet enkel gezien worden als het alleen zijn van de man of van de vrouw tegenover elkaar. Bij elke grensoverschrijding, bij elke ver­wachting, bij elke geboorte is God er ook nog. Als men dat uit het oog verliest, zal men inzien dat men naakt is, zal men een Kaïn baren.

Eva, de moeder van al wat leeft

Door te eten van de vrucht zijn man en vrouw binnengegaan in de wereld van het serpent, het concrete dagelijks gevecht tus­sen jungle en tuin van Eden, het concrete beleven van de barens­weeën van de geschiedenis. Dat voelt de vrouw in al haar ledematen misschien het meest: het geven van nieuw leven is ook het geven van de dood. Geen menselijk leven is eeuwig. Elke vrucht van menselijk werk alleen zal sterven. Het keert terug naar hét stof waaruit het genomen is. De aarde waaruit hij werd geno­men is ook zijn graf.

Toch zal hij van de vruchten van de aarde moeten leven. Daarom wordt de vrouw pas hier Eva genoemd. De mens ziet in haar de mogelijkheid de sterfelijkheid te overwinnen, want Eva bete­kent in de taal van de bijbel levend, de moeder van al wat leeft, draagster van le­ven.

Dat dit niet enkel biologisch gezien moet worden leert ons Maria, de nieuwe Eva, de draag­ster van Jezus-Christus. Hij heeft van de aarde, van het graf een opening gemaakt op het eeuwig Leven. Zo werd Eva de moeder van het leven dat alle leven verandert.

(Jos Lamote, KERK EN LEVEN — 24 APRIL 1986 — BLZ. 15)

We gebruiken cookies voor login-sessies om je gebruikservaring te verhogen.